‘Ik fietste op kop en klom in een vast ritme. Overal langs de weg werd ik door boeren –mannen, vrouwen en kinderen-, met hun gereedschap in de hand, luidkeels aangemoedigd om door te gaan. Ze wisten niet wie ik was. Ze waren uitgelopen om de vedettes te begroeten en toen ze die magere, nerveuze jongen zagen die klom als een crack, moedigden ze hem aan zonder te weten wie hij was. Alleen omdat ze zagen dat hij beter klom dan de rest’.